Het is 9 december 1991: de leiders van de toenmalige Europese Gemeenschap zakken af naar Maastricht. Die Europese top moet de fundamenten leggen voor de Europese Unie zoals we die vandaag kennen.
Nederlandse blunder
Wellicht is minister-president Ruud Lubbers die ochtend met knikkende knieën bij het Prinsenhuis aan de oever van de Maas uitgestapt. Niet enkel omdat er veel op het spel stond, maar ook omdat het Nederlandse voorzitterschap van de Gemeenschap iets goed te maken had.
Twee maanden eerder werd het Nederlandse voorstel om de Europese Gemeenschap te hervormen nog genadeloos afgeschoten door alle Europese ministers van Buitenlandse Zaken. Enkel de Belgen zagen er wel wat in. “Maar het was nog maar de vraag of die steun niet eerder voortkwam uit medelijden dan uit principe,” schrijft professor Hendrik Vos in zijn boek ‘Dit is Europa’. Onder de Nederlandse diplomatie staat de dag nog altijd bekend als Zwarte Maandag.
Het is misschien moeilijk voor te stellen, nu Nederland in de EU bekendstaat als het land dat steevast de hand op de knip houdt, maar het oorspronkelijke Nederlandse voorstel was veel te ambitieus voor de rest. Nederland wilde af van het vetorecht en zag een federale basis voor Europese samenwerking voor zich. Ook het Europees Parlement en de Europese Commissie moesten veel meer macht krijgen.
Tempel met drie pijlers
Voor de uiteindelijke tekst waarmee de Europese leiders in Maastricht instemden, werd vervolgens teruggegrepen naar een blauwdruk die Luxemburg eerder al had uitgewerkt. De Luxemburgers zagen de Europese Unie als een tempel met drie pijlers. Die gaven te kennen hoeveel Europese bevoegdheid een bepaald beleidsdomein kreeg. Zo ging ‘interne markt’ tot de bevoegdheid behoren waarover de Europese Unie het meest te zeggen had.
Het Verdrag van Maastricht zat boordevol nieuwigheden, ook al was het misschien minder ambitieus dan het eerder afgeschoten Nederlandse plan. Zo bevatte het de introductie van de euro met bijbehorende Europese begrotingsregels, mocht het Europees Parlement eindelijk echt meestemmen over Europese wetten en zag ook het cohesiefonds het licht.
Na twee dagen van stroeve onderhandelingen, waarbij vooral de Britten dwarslagen, gingen alle leiders akkoord. Groot-Brittannië kreeg daarvoor enkele vrijstellingen zodat het onder andere de euro niet hoefde in te voeren.
Maar daarmee was de kous niet af.
Billen knijpen bij de referenda
Vervolgens was het de beurt aan alle nationale parlementen om het Verdrag goed te keuren.
De Britse regering viel er meerdere keren bijna over. In het Britse Parlement eindigde een doorslaggevende stemming met slechts drie stemmen verschil in het voordeel van het Verdrag.
De Franse president François Mitterrand organiseerde dan weer een referendum over het Verdrag. Voor de president die zich fors had ingezet voor Europese integratie en niet lang meer te leven had, moest het de kers op de taart van zijn nalatenschap worden. Met slechts 51 procent ja-stemmers, kwam Mitterrand van een koude kermis thuis.
In sommige landen was een referendum zelfs verplicht. Bij Ierland pakte dat met bijna 70 procent ja-stemmers goed uit. Het land dat een paar decennia eerder nog een ontwikkelingsland was, had dan ook veel te danken aan het Europese project.
In Denemarken liep het faliekant verkeerd af. Na een hevige campagne waarbij tegenstanders allerlei fake news over het Verdrag het land instuurden (zo zou Brussel de Deense kerken gaan sluiten), stemde 50,7 procent van het land tegen.
Uiteindelijk waren het nota bene de toenmalige Britse Europese voorzitters die hierna onderhandelden tot er een compromis was. Denemarken kreeg vrijstellingen op het vlak van de euro en buitenlandse en gerechtelijke samenwerking. Daarmee ging wel een meerderheid van de Denen akkoord.
En daarmee was op 1 november 1993 door alle landen het licht definitief op groen gezet. Het Verdrag van Maastricht trad in werking en de Europese Unie was geboren.