Toen Robert Menasse in 2018 met Die Hauptstadt kwam, was men het erover eens: dit is de eerste grote EU-roman. Over eurocraten, lobbyisten, politici, met de Europese wijk in Brussel als hoofdtoneel en een varken dat als een rode lijn door de straten rent. Sindsdien heeft niemand anders zich er op zo’n manier aan gewaagd, dus nu heeft Robert Menasse ook de tweede grote EU-roman op zijn naam.
Het vaasje waarmee de Oostenrijkse schrijver vrijdagavond het podium opstapt, is niet zijn eerste die dag. De grote zaal van De Balie in Amsterdam is nagenoeg uitverkocht voor de Nieuwe Grote Europese Roman van Menasse, De uitbreiding.
EU-epoche
Waarom, Menasse, schrijft u nu alweer over de Europese Unie? Eerder zei hij tegen de Volkskrant: “Bestaat er überhaupt een ander onderwerp?” Maar op het podium bij de Balie is Menasse een beetje dwars. “Bij chance” zegt hij tegen Veronica Baas, de moderator die hij niet al te serieus lijkt te nemen. En dan toch: “A novelist wants to describe his epoch”. En die epoche wordt gevormd door de EU, is zijn overtuiging.
In de nieuwe roman staat de uitbreiding van de EU met Albanië centraal. Twee Poolse bloedbroeders die elkaar vonden in de strijd tegen het communisme raken definitief gebrouilleerd. De ene, Mateusz, is premier van Polen en ziet geen belang bij het betrekken van Albanië. De ander, Adam, een hoge ambtenaar binnen het directoraat-generaal NEAR, binnen de directie D, Western Balkans Strategy Unit (dat soort jargon wordt niet vermeden, maar juist omhelsd in het boek) heeft het juist als doel.
Thuis in Wenen
Mateusz vertegenwoordigt wat Menasse ziet als een van de grote problemen van de Europese Unie. In de Balie: “Natiestaten zitten in een club waar ze elk hun nationale belangen verdedigen, en komen dan tot de conclusie dat het niet werkt.” Na een Europese top komen ze vrolijk op tv thuis verkondigen dat ze nationale belangen hebben verdedigd. Wat dan, in hemelsnaam, die nationale belangen zijn?
Menasse is, hij zegt het zelf, “ten diepste niet in staat om ‘nationale identiteit’ te begrijpen”. Neem hemzelf. Zijn heimat is Wenen. Hij heeft in veel landen gewoond, is zelfs een zelfverklaard expert in integreren. Maar toch, de heimat is waar je de straten kent, de geuren, waar je precies begrijpt wat mensen bedoelen, “Heimat is waar je boos kan zijn”. Menasse voelt zich thuis in Wenen, en heeft dat gevoel niet elders in Oostenrijk. “Nation? You are kidding me. Forget it.”
Europees leed
Kwaad kan hij zich maken, ook over hele praktische Europese zaken die na al die tijd toch wel geregeld hadden moeten zijn. Over Adam, in het boek: “En dan zijn zoon Romek: Polen (nationaliteit van de vader), Italië (nationaliteit van de moeder) en België (geboorteland van de zoon) konden het er niet over eens worden wie er verantwoordelijk was voor de kinderbijslag. Met zijn inkomen als ambtenaar bij de Commissie kon het hem om het even zijn, maar het was niet om het even.”
Er is ook klein Brussels leed, zoals dat van Karl Auer (D.4 – Albanie, Bosnie en Herzegovina), die station Brussel Centraal mijdt vanwege de ‘volstrekte warboel van trappen’, waar de vertrekperrons wijzigden telkens als je net het goede perron had gevonden. Of Adam die zijn vrouw teleurstelt als hij voor het diner al een broodje heeft gehaald bij het Exki-filiaal bij Schuman, waarover Politico schrijft dat het de beste plek is om diplomatieke geheimen te lekken omdat de muren er oren hebben.
Hoop?
Menasse komt telkens terug op de nieuwe generaties die vergeten zijn waarom de Europese Unie is opgericht, namelijk die oorlogen, dat nooit meer. We kennen het idee, maar we voelen het niet meer. Biedt de oorlog in Oekraïne in die zin niet een beetje, ja het klinkt gek, hoop? Menasse, recalcitrant: “Het is niet mijn taak om hoop te hebben.”