Column Post uit Brussel: Energie voor Europese prestaties

4 min. leestijd

Een bekend Europees dossier viel eind maart niet voor het eerst op de deurmat bij de woordvoerders Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer. Met een zware plof, want inmiddels is er een dik dossier opgebouwd over de vraag waarom Nederland al twee decennia niet tijdig en correct voldoet aan Europese wetgeving voor energiezuiniger huizen en kantoren. In geopolitiek onzekere tijden van energieschaarste staat dit thema bovenaan de agenda.

De eerste Europese wetgeving op dit terrein, in de vorm van een bindende richtlijn over de Energieprestatie van Gebouwen (EPRD) is al twintig jaar oud. In 2011 werd Nederland voor te late invoering van die wet vanuit Brussel op de vingers getikt. Volgens de Europese Commissie, die toeziet op naleving van de gemaakte afspraken is dit een nalatig verzuim. Europarlementariër Bas Eickhout (Groen Links) stelde de Europese Commissie er 10 jaar geleden vragen over.

Maar gebeurt het ook?

In 2015 was de Nederlandse wet op papier aangepast aan de eisen. Maar de Europese wetgever was ondertussen al verder. Nederlandse onderhandelaars spraken weer nieuwe bindende regels af over laadinfrastructuur bij gebouwen en het zuiniger maken van technische installaties, zoals airconditioning. Daarvoor ligt nu een zogeheten ingebrekestelling in Den Haag op de mat. Wat gaat er mis?

Nederland liep vijfentwintig jaar geleden voorop in Europa met de invoering van een certificaat bij koop en verkoop van gebouwen, waarvoor een deskundige van een gecertificeerd bedrijf de energieprestatie beoordeelt. Maar er was geen handhaving op de naleving. Die extra afspraak werd wel door de onderhandelaars in Brussel gemaakt. Daarvoor moest een aantal regelingen worden aangepast: de Woningwet, het Bouwbesluit, en twee Regelingen over energie uitstoot. Dat kost tijd – tijd die de lidstaten ook krijgen in de Europese wet. Dat heet de implementatietermijn. Er wordt bij het schrijven van nieuwe wetgeving over onderhandeld; gemiddeld krijgen landen zo’n drie jaar nadat het besluit afgerond is, om het in wetgeving om te zetten. Ook daarna komen er wel wat maanden bij. Maar daarna gaat het menens worden. De Europese wet moet overal immers hetzelfde worden uitgevoerd.  Daar ziet de Europese Commissie streng op toe.

Duurt lang

Op het moment dat er een concept-wetsvoorstel van de Commissie ligt, wordt daarom in Nederland al naar de consequenties voor sectoren, bedrijven en gemeenten gekeken. Daarover kun je lezen in de allereerste beoordeling van een nieuw EU-plan. Lees bijvoorbeeld deze Kamerbrief met de beoordeling van het nieuwe Commissievoorstel (BNC) in het kader van de Green Deal. Met dat eerste tekstvoorstel was Nederland en de sector trouwens nog niet tevreden, want zonnepanelen dreigden niet te worden meegeteld.  Dat was voer voor de onderhandelingen tussen 27 lidstaten en het Europees Parlement.

Ook in Nederland moest er druk over de Europese voorstellen worden gepraat. De onderhandelaars die gaan over energie komen van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Maar voor woningen en gebouwen eerstverantwoordelijk is de minister van Binnenlandse zaken en Wonen. Ook energiebedrijven, inspecteurs en woningbouwcorporaties worden allemaal geraakt.

Gewoon invoeren

Dat was ook vijf jaar geleden al zo, toen de minister aan de Kamer schreef over zijn inzet op het nu gewraakte dossier. Het kabinet vond dat ‘de moeilijkheden rondom de implementatie van het energielabel voor gebouwen en de inbreukprocedures [hebben] aangetoond dat het doorvoeren van dergelijke keurmerken lastig, duur en bezwarend en verwarrend voor burgers kan zijn”. Maar achttien maanden zou mogelijk wel haalbaar moeten zijn.

Niet dus, zo bleek – en inmiddels wordt de Europese Commissie ongeduldig. Vanuit Brussels perspectief is het kristalhelder. Nederlandse onderhandelaars praten in Brussel volop actief mee over wetswijzigingen. Als er na maanden praten een meerderheid van landen en Europarlementariërs het eens is, is er een wet. En die moet je als land gewoon invoeren, ook al is het eindresultaat niet helemaal naar je zin.

Het nationaal perspectief is anders. Zorgen uit de sector en van eigenaren, corporaties en makelaars moeten allemaal worden vertaald in een overheidstraject. Het Brusselse speelveld van de onderhandelaars moet dus actief aangesloten op dat van de nationale wetgever (nationaal en lokaal). Het zijn die bestuurders en volksvertegenwoordigers die verantwoordelijk zijn voor de inzet namens ‘Nederland’ en die later ook de handhaving en inspectie van bindend EU recht moeten organiseren. Dat ‘retourtje Brussel’ kost geld, menskracht en het overtuigen van een soms onwillige sector. Dat vraagt veel energie van de nationale wetgever; regering én parlement – als daarop maar niet wordt bezuinigd.

Mendeltje van Keulen (cartoon) is onder meer praktijkprofessor Europa bij de Haagse Hogeschool. Van 2011 tot 2017 was zij griffier Europese Zaken bij de Tweede Kamer. Zij leegt voor Brusselse Nieuwe regelmatig de brievenbus van de Tweede Kamer en legt Europese voorstellen bovenop de stapel.

Het gras is altijd groener bij de buren.
Verken je horizon en ga ook eens vissen in een andere vijver!

Word lid Meer informatie