Column Toren B | Doe eens een staarwedstrijd in het Europees Parlement

In Toren B schrijft Hanna Hosman wekelijks over de EU als onbedoelde comedyshow.

3 min. leestijd
(Bron foto: iStock)

Na het succes van de universele oplader meldt Brussel zich binnenkort weer in Silicon Valley. De strijd tegen overbodige kabels is gewonnen, nu begint de slag om de verslaving. 

63 procent van de Telegraaflezers is het eens met GroenLinks-Europarlementariër Kim van Sparrentak, zo bleek dinsdag: verslavende apps moeten aan banden worden gelegd. Overigens: nóg meer lezers vinden eindeloos scrollen een teken van “gebrek aan zelfdiscipline”. Dat overlapt, maar goed: een mens heeft het recht inconsistent te zijn in een Telegraafenquête, en het één hoeft het ander bovendien niet uit te sluiten. 

Zombies

Het plan van Van Sparrentak om het verslavende ontwerp van apps wat bij te werken, moet onze schermtijd omlaag brengen. Verslavend? Ja: eindeloos scrollen, filmpjes die vanzelf starten, rode notificatiebolletjes. Dat zijn geen natuurfenomenen, het is zo ontworpen.

Teams van psychologen worden ervoor ingezet, en ja: die weten precies waar ze ons moeten hebben. Ze creëren verslaving, of zoals het in Silicon Valley heet: een gewoonte. De 37 procent van de Telegraaflezers die nieuwe regels niet zien zitten en wijzen op “eigen verantwoordelijkheid”, zijn óf de sterkste geesten van dit land, of ze houden gewoon niet van regels.

De grote groep “voorstanders van EU-bemoeienis”, zoals de Telegraaf ze noemt, merken vooral dat ánderen de verslavende apps niet kunnen weerstaan. Ze zien mensen als “zombies” over straat lopen, en ervaren dat “appjes en pingeltjes” altijd voorrang hebben. 

De Europese Commissie heeft het wat dat betreft goed bekeken: daar is het voor ambtenaren verboden om op TikTok te zitten. Dat was dan geen verslavingspreventie, maar om eventuele Chinese spionage pootje te lichten.

Impliciete wedstrijd

Wat naast verbieden trouwens ook schijnt te werken: er een impliciete wedstrijd van maken. Zo is het in de Tweede Kamer redelijk gebruikelijk dat parlementariërs tijdens debatten appen, twitteren (X’en?) of, in het geval van vijftigplussers, facebooken. Misschien begrijpelijk: er moet ook een hoop gebeuren. 

Nou, terug naar een paar maanden geleden. In één van de Haagse commissiezaaltjes bespraken Kamerleden met een paar experts het probleem van mobieltjes in de klas. David tegen Goliath, of het “puberbrein tegen Silicon Valley”, zoals CDA-Kamerlid René Peters het verwoordde. Er hing een gespannen soort concentratie in de lucht, de acht aanwezige Kamerleden onafgebroken gericht op de sprekers. 

„Voorzitter”, constateerde VVD-Kamerlid Mariëlle Paul halverwege, „wij zijn allemaal zo geïntimideerd, dat we niet meer op onze telefoon durven te kijken.”

Niet zo gek ook: tijdens zo’n bijeenkomst laten blijken dat je zelf óók niet bestand bent tegen de psychologische trucs van je telefoon, het zou gênant zijn. De paar Kamerleden die het toch waagden konden op superieure blikken van hun collega’s rekenen. 

Uitdaging

Het is een sociaal experiment waar Kim van Sparrentak haar voordeel mee zou kunnen doen. Ze moet haar plan nog door het Europees Parlement loodsen, en daarna de onderhandelingen met de lidstaten zien te doorstaan. De kans op een afgezwakt resultaat is dus groot.

Dus, wat nou als ze de betrokkenen uitdaagt? Bij de volgende plenaire, bijvoorbeeld: wie als eerste op z’n telefoon kijkt is af. Dan zal iedereen gauw inzien: dit is inderdaad onmogelijk. Of op zijn minst best vervelend.

En hoe fijn is het dan om te concluderen: dit ligt niet aan mij, dit ligt aan de apps.