Landbouw en cohesie zijn de grootste uitgavenposten op de EU-begroting: elk goed voor zo’n 50 miljard euro per jaar. Het Europese landbouwbeleid krijgt in ons land voortdurend volop de aandacht. Voor cohesiebeleid geldt dat niet. Mogelijk is dat zo omdat Nederland relatief weinig geld uit de structuurfondsen en niets uit het cohesiefonds (beide fondsen zijn bedoeld om economische verschillen tussen regio’s weg te werken) ontvangt.
Het zal velen zijn ontgaan dat de Europese Commissie afgelopen week het negende cohesierapport heeft uitgebracht. Maar liefst 300 pagina’s over economische, sociale en territoriale samenhang (cohesie), verluchtigd met veel informatieve kaartjes.
Breed
Cohesie wordt daarin breed aangevlogen. De groene, de digitale en de demografische transitie hebben elk een eigen hoofdstuk gekregen. Daarnaast is er volop aandacht voor de relatie met beter bestuur en met de overheidsfinanciën. De kwaliteit van de overheid bepaalt natuurlijk mede het groeipotentieel van een regio (en een land). En klimaatverandering manifesteert zich in verschillende (wind)streken op verschillende wijzen.
Regio’s hebben verschillende ontwikkelingsmogelijkheden: “Regions have different development starting points, needs and capacities. They are unevenly equipped to cope with emerging challenges, given their different administrative and financial capacities.”
Zich optrekken
De kern van cohesiebeleid lijkt mij het wegnemen van belemmeringen die minder goed bedeelde regio’s en lidstaten tegenkomen bij het benutten van de voordelen van de Europese integratie, in het bijzonder de interne markt. Die belemmeringen kunnen financieel, bestuurlijk en/of fysiek (ontbrekende infrastructuur) zijn. Achterliggend doel is het bevorderen van opwaartse convergentie: minder welvarende regio’s en lidstaten trekken zich op aan meer ontwikkelde regio’s en lidstaten.
Dat is geen nul-somspel: rijkere regio’s worden niet omlaag getrokken. Ook Nederland heeft er belang bij dat de rest van Europa zich voorspoedig ontwikkelt. Dat is niet alleen goed voor de handel, maar ook voor economische en politieke stabiliteit op dit continent. De toetreding van Midden- en Oost-Europese landen vormt daarvan, ondanks alle misstanden, een treffend voorbeeld. Hun bbp per hoofd van de bevolking bedroeg in 2004 52 procent van het EU-gemiddelde en ligt inmiddels rond de 80 procent.
Economische groei door programma
Het kaartje (uit het cohesierapport) laat zien waar de extra economische groei door de cohesieprogramma’s vanaf 2014 terecht is gekomen: vooral in de blauw gekleurde regio’s. In sommige donkerblauw gekleurde regio’s zou het bbp zo’n 10 procent hoger liggen dan zonder deze cohesieprogramma’s! Voor de EU als geheel zou het effect wat minder dan 1 procent zijn.
De vraag blijft of het effect van al die miljarden euro’s cohesiesteun niet nog groter zou kunnen zijn als men bijvoorbeeld de verspilling in Orbáneske projecten tegen zou kunnen gaan. Dat is iets voor een volgende aflevering.