Column Cijfers en feiten | Hoe onafhankelijk zijn we nu eigenlijk?

Kunnen we in Europa nog wel zonder importen uit niet-EU-landen? En is ‘strategische autonomie’, zoals het in Europa wordt genoemd, voor alles nodig? Of moeten we onderscheid maken tussen belangrijke en misschien iets minder belangrijke zaken? Marko Bos, oud-hoofdeconoom van de Sociaal Economische Raad (SER), zet deze week z’n tanden in deze vragen.

2 min. leestijd
(Bron foto: iStock)

De roep om grotere weerbaarheid van de EU is door de Russische inval in Oekraïne versterkt. Op economisch terrein wordt die roep vertaald in een streven naar meer strategische autonomie. Dat streven is niet zonder haken en ogen. De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft daar onlangs op gewezen. 

De SER spreekt zelf van grotere strategische autonomie met behoud van een open economie. Grotere autonomie gaat met kosten gepaard. De uitdaging is om een balans te vinden tussen doelmatigheid en weerbaarheid. De SER roept de EU dan ook op om duidelijk te bepalen van welke goederen en diensten autonomie als strategisch wordt gezien. 

Kosten en risico’s

Die kosten en risico’s komen uitvoerig aan bod in de World Economic Outlook die het IMF afgelopen week uitbracht. Het IMF ziet een sterke fragmentatie van internationale markten in grondstoffen, en waarschuwt voor de gevolgen ervan, zoals sterke prijswijzigingen, grote prijsschommelingen en een lagere economische groei. 

Strategische autonomie streeft de EU nadrukkelijk na bij de energievoorziening. Zie het afscheid nemen van Russisch (pijpleiding)gas. De vraag is hoe dat streven zich verhoudt tot de noodzaak van verduurzaming, om de opwarming van de aarde af te remmen. Daarvoor zijn bijvoorbeeld kritische mineralen nodig die binnen de EU nu onvoldoende beschikbaar zijn.

Energie

Hoe staat het met de energiesoevereiniteit in de EU? De ECFR – de European Council on Foreign Relations – heeft daarvoor een index ontwikkeld. Deze is opgebouwd uit vier elementen:

  • Hoe groen/duurzaam is de energievoorziening?
  • Hoe (on)afhankelijk is het land van energie-invoer?
  • Hoe efficiënt is de energievoorziening?
  • Hoe diep en breed wordt de discussie over energiesoevereiniteit gevoerd?

De ECFR onderscheidt vier groepen landen:

  • zes duidelijke achterblijvers (o.a. België)
  • vijftien lidstaten scoren voldoende, maar zijn nog sterk afhankelijk van energie-invoer (o.a. Nederland)
  • vier lidstaten scoren goed (Estland, Finland, Roemenië en Zweden)
  • aan kop: Denemarken

Mank

Helaas loopt de meting van de energieafhankelijkheid mank. De ECFR meet die namelijk af aan de totale invoer van energie, zowel van binnen als van buiten de EU. Terwijl het bij de versterking van de weerbaarheid van Europa natuurlijk zou moeten gaan om de afhankelijkheid van invoer uit landen van buiten de Europese Unie, de zogenoemde derde landen.

Meer onderlinge uitwisseling van energie versterkt toch de strategische autonomie van de EU? Misschien tijd voor een nieuwe methode.