Scherpe Nederlandse tong en eeuwige jeugd in Boedapest

4 min. leestijd

Door Tijn Sadée, correspondent pendelend tussen Brussel en Zuid-Oost Europa

Wie wil weten hoe eeuwige jeugd eruitziet moet naar theatercafé Spinoza Ház in Boedapest. Daar deelt de Hongaars-Nederlandse Anna Sándor de lakens uit. 77 jaar oud, gestoken in lichtblauwe jeans en getooid met wilde grijs-blonde lokken die meisjesachtig haar ogen deels bedekken. Handen in de zij. Twinkeling in de ogen. En…een enorme spraakwaterval.

In 1944 werd ze geboren in een Joods-Hongaars gezin. In 1974 ging ze er vanwege de liefde vandoor, naar Nederland. En nu is ze weer terug, inmiddels alweer ruim vijftien jaar. In de oude Joodse wijk in Boedapest, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog het Joodse getto was, is ze de baas van het Spinozahuis. “Zometeen speelt onze nieuwe gypsy-pianist, een swingende gast, echt de moeite waard!” Anna moest de afgelopen jaren met pijn in het hart afscheid nemen van de vorige huispianisten. “Ze waren in de negentig, helaas zijn ze gestorven.”

Scherpe tong

Van alle Nederlanders die je in de uithoeken van de Europese Unie tegen het lijf loopt is Anna degene met de scherpste tong. Een paar jaar nadat ze communistisch Hongarije verruilde voor Nederland achtte ze zichzelf al in staat om aan te kloppen bij NRC Handelsblad. Hadden die niet wat Oost-Europese bijdragen nodig van iemand die die regio door en door kende?

Ze bedacht met haar Nederlandse man, een componist, een pseudoniem voor haar eerste stukken voor de krant. “We kwamen op Simon Levsky, een veilige naam. Ik wilde hoe dan ook voorkomen dat mijn artikelen de familie thuis in Hongarije in gevaar zouden brengen. Mijn moeder zei me: ‘Anna, wees voorzichtig, want anders straffen ze míj.’” Ze hield zichzelf in toom en vermeed politiek stukken. “Ik schreef voor de economiebijlage en als ik een woordje niet wist hielp mijn man me wel.”

Terug naar Boedapest

Toen haar twee kinderen in Nederland gingen studeren pakte ze haar koffers weer en vestigde zich in Boedapest om er het Spinozahuis uit de grond te stampen. “Mijn man ging mee, ik heb het geluk dat het hem niet uitmaakt waar hij zijn muziek maakt.” Eindelijk kon ze zich wél volledig storten in het publieke, politieke debat. In het Spinozahuis programmeerde ze naast theater en jazz tal van politieke avonden, met prominente sprekers zoals de vermaarde Hongaarse filosofe Ágnes Heller. En aan de vooravond van verkiezingen zorgde ze ervoor dat elke fractieleider – ongeacht zijn of haar politieke kleur – in het Spinozahuis aan de tand werd gevoeld.

Dat werd haar niet altijd in dank afgenomen, zoals die keer dat ze de leider van Jobbik uitnodigde. Jobbik was in de eerste jaren na de oprichting, in 2003, een partij met een door de straten marcherende ‘Hongaarse Garde’, uitgedost in de kleuren van de Hongaarse nazi-Pijlkruisers uit de Tweede Wereldoorlog. “Ik vond: dit moet ik doen. Een open debat. Laat Jobbik zich maar verdedigen!” Maar Anna’s vrienden, onder wie veel Hongaarse Joden, reageerden furieus. “Ik kreeg brieven waarin ze me zeiden dat ze nooit meer een stap in mijn Spinozahuis zouden zetten.”

Aanstaande lente zijn er weer verkiezingen in Hongarije, en dit keer kijkt de hele wereld mee. Voor het eerst in twaalf jaar heeft de ‘illiberale’ premier Viktor Orbán, de kwelgeest van de Europese Unie, een serieuze uitdager: Péter Márki-Zay. Maar kan deze nieuwkomer op tegen Orbáns propagandamachine?

Geen twintig meer

Anna heeft dit keer, in het tot op het bot verdeelde Hongarije, geen zin meer in politieke avonden in haar Spinozahuis. Maar haar felheid is gebleven: “Orban móet verslagen worden. Als dat niet lukt, dan vrees ik dat er nóg meer jonge Hongaren het voor gezien houden en emigreren.” Bij het vallen van de avond gaat ze me voor naar de muziekkelder in het belendende pand: blues & jazzclub Lámpás. Achter de bar staat haar zoon Dániël.

Huh? Die vond het kennelijk wél de moeite waard om vanuit het veilige Nederland zijn moeder achterna te reizen naar dat verdeelde Hongarije?

Anna: “Op macroniveau is Nederland natuurlijk een geweldig land en Hongarije hopeloos. Maar op microniveau is het andersom: in Hongarije is het gezellig, de mensen zijn warm en helpen elkaar.” Dániël tapt twee glazen bier. Als zijn moeder even de hoek om is kijkt hij me samenzweerderig aan en zegt: “Wat een vrouw hè?! En gelóof me, ze is echt geen twintig meer.”

In het NRC-archief vind je de Levsky-stukken van Anna Sándor terug:
9 jan 1980, Graanembargo VS raakt ook kleine Oost-Europese landen – door onze medewerker SIMON LEVSKY
15 jan 1981, Hervormingen hebben Polen telkens weer teleurgesteld.
18 okt 1985, Werkloosheid raakt in Hongarije steeds meer uit de taboesfeer.