In samenwerking met Jasper Roorda
Het is juli 2021: de provincie Limburg krijgt te maken met een ongekende waterramp. Rivieren treden buiten hun oevers, woongebieden worden ontruimd en dijken staan op springen. Ook in de buurlanden Duitsland en België gaat het flink mis, daar met dodelijke slachtoffers tot gevolg.
Om de klap op te vangen, deed Nederland een aanvraag bij het Europees solidariteitsfonds. Meer dan een jaar later komt het geld, maar wel veel minder dan gehoopt. De Limburgers zelf merken daar echter niets van. Den Haag had de schadevergoeding al voorgeschoten in afwachting van het Europese geld.
De reden waarom Nederland minder krijgt dan gehoopt: er zat te weinig geld in de Europese schadevergoedingspot voor natuurrampen. Blijkbaar had de Europese Unie niet voorzien dat zo veel landen dat jaar getroffen konden worden. Daarom is beslist om elk land naar verhouding zijn deel van het beschikbare geld te geven. In plaats van de 12,5 miljoen euro waar Den Haag op mikte, is het daarom slechts 4,7 miljoen euro geworden. Duitsland en België, waar de gevolgen van de overstroming veel zwaarder waren, konden rekenen op respectievelijk 612 miljoen euro en 87,7 miljoen euro. Minister van Financiën Sigrid Kaag (D66) laat weten toch dankbaar te zijn voor het Europese geld.
Solidariteit
Het kabinet schatte de schade in Limburg een jaar na dato op een half miljard euro. Een deel daarvan is verzekerd. Het Verbond van Verzekeraars schatte dat aanvankelijk op zo’n 160 miljoen euro, dat is later bijgesteld naar 120 miljoen euro. Een groot deel van de onverzekerde schade, 261 miljoen euro, is door de overheid vergoed. De rest is voor de rekening van gemeenten en Rijkswaterstaat.
Voor dergelijke rampen is er dus een Europees fonds waar lidstaten kunnen aankloppen om de financiële klappen op te vangen: het Europees solidariteitsfonds. Dat wordt sinds de pandemie ook gebruikt voor medische rampen, maar is oorspronkelijk bedoeld om de gevolgen van bijvoorbeeld overstromingen, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen op te vangen. Het gaat dan niet om acute hulp, maar om het herstellen van structurele schade aan bijvoorbeeld wegen en sporen. Aanvragen worden niet binnen enkele dagen afgehandeld, maar doorgaans wel binnen enkele maanden.
Traag verloop
De vraag was of de overstroming in Limburg wel “erg genoeg” was om in aanmerking te komen voor het fonds. De schade, staat in de eisenlijstje, moet meer dan 1,5 procent van het bruto binnenlands product van de regio zijn. Voor Limburg betekent dat dat de schade 678 miljoen euro moest bedragen. Het kabinet schat het op ‘slechts’ een half miljard. Eigenlijk te weinig dus, maar Den Haag kon desalniettemin toch nog op een Europese bijdrage rekenen.
Het proces verliep langzaam: de deadline voor de aanvraag stond oorspronkelijk op begin oktober 2021, in december 2021 schreef minister Barbara Visser (I&W) in een antwoord op kamervragen dat een eerste versie van een aanvraag de deur uit was gegaan. Met de verwachting dat er begin december antwoord zou komen van de Europese Commissie. De maanden verstreken, maar nieuws bleef uit. De aanvraag werd overgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken, daar werd in februari de verwachting uitgesproken dat de compensatie in het voorjaar van 2022 rond zou komen. Dat lukte niet, waardoor het nog eens een half jaar werd uitgesteld.