Tien jaar geleden stelden de lidstaten Europese Richtlijnen voor Geloofsvrijheid op, een overeenkomst waarin ze zich voornemen om zich op Europees niveau in te zetten voor meer geloofsvrijheid buiten de Europese Unie. Denk daarbij aan de vervolging van de islamitische Chinese Oeigoeren of de Pakistaanse christenen.
Hiervoor werd een EU-gezant godsdienstvrijheid aangesteld bij de Europese Commissie. Die gaat de dialoog aan met nationale autoriteiten en andere belanghebbenden in landen waar discriminatie plaatsvindt op grond van godsdienst of overtuiging.
Ter ere van die verjaardag gingen Europarlementariërs in Straatsburg in debat over deze richtlijnen.
“Politieke mijlpaal”
“De richtlijnen vormden destijds een politieke mijlpaal. Europese diplomatieke delegaties kregen een gereedschapskist als het ware om wereldwijd de vrijheid van godsdienst te stimuleren”, vertelt CU-Europarlementariër Peter Van Dalen. “Het is mooi dat dit hulpmiddel nu al tien jaar bestaat.”
Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) noemt het een “goede zaak” dat ze er zijn, maar zet vraagtekens bij de uitvoering: “Zo zouden we om de drie jaar evalueren. Maar na tien jaar is dat nog altijd niet gebeurd.”
Verbetering mogelijk
Ook zegt Ruissen dat er regelmatig overleg had moeten plaatsvinden tussen de delegaties en het Europees Parlement over geloofsvervolging. “Maar ook dat kwam in tien jaar tijd nooit van de grond.”
Ook Van Dalen ziet ruimte voor verbetering: “Europese delegaties moeten ervoor zorgen dat diplomaten op de hoogte zijn van deze richtlijnen. Zij moeten samenwerken met lokale geloofsgemeenschappen.”
Tot slot ziet Ruissen een sterke daling in de mankracht van de EU-gezant godsdienstvrijheid. Hij roept de Commissie dan ook op om ervoor te zorgen dat deze gezant extra personeel krijgt.