“Mijn baan vindt z’n oorsprong in het verdrag van Lissabon. Daar werd afgesproken dat nationale parlementen meer invloed zouden krijgen op de Brusselse besluitvorming.” En dus heeft ze een kantoor in de buurt van het Europees Parlement, in een van de vele grijze vergadergebouwen in de Europese wijk, waar ze samen met vertegenwoordigers van de andere parlementen uit de lidstaten is ondergebracht. “Vroeger zaten we in het Europees Parlement zelf, maar vanwege ruimtegebrek moesten we verhuizen. Maar we hebben een speciale badge en mogen overal gaan en staan waar we willen in het Europees Parlement.”
Gele kaarten
De Tweede Kamer kan een gele of oranje kaart trekken wanneer een meerderheid het niet eens is met voorstellen die vanuit de Europese Commissie komen. “Daar zijn wel regels voor”, legt de ambassadeur van de Tweede Kamer uit. Het draait allemaal om het woord subsidiariteit, een term die ooit door oud-premier Lubbers is toegevoegd aan de Europese taal. Het betekent dat wat landen zelf kunnen doen, niet door de Europese Unie moet worden gedaan. Bij elk voorstel dat uit Europa komt toetst het Nederlandse kabinet en ook de Tweede Kamer of een voorstel door de beugel kan.
Als het antwoord nee is kan de Europese Commissie geel krijgen, maar het Nederlandse parlement heeft daar wel steun voor nodig. “We kunnen het niet alleen, we hebben de steun van andere parlementen nodig. Het zijn best strenge voorwaarden. Het moet binnen acht weken nadat het voorstel is gepubliceerd gebeuren en bovendien moet een derde van de parlementen erom vragen. Dat betekent grofweg minstens negen nationale parlementen die geel willen trekken.”
Bij een gele kaart moet de Europese Commissie haar voorstel heroverwegen. Oranje is een soort rood, dan moet de Europese Commissie het plan van tafel halen, tenzij een meerderheid in de Raad en het Europees Parlement het voorstel wel steunt. De regels zijn daarvoor dan ook strenger; alleen als een meerderheid van de parlementen dat vragen dan is het gedaan met het voorstel. “Dat zijn allemaal best strenge regels, waardoor het in de praktijk nauwelijks voorkomt dat nationale parlementen op die manier invloed hebben.”
Goede voorbereiding
Maar volgens Mak zijn er voldoende andere manieren om de Tweede Kamer snel informatie te geven. “Je gaat als een soort stofzuiger door Brussel heen op zoek naar informatie.” De Kamerleden krijgen van de ministers altijd een zogenoemde geannoteerde agenda met daarin de onderwerpen die ze tijdens hun bijeenkomst met de andere ministers gaan bespreken. Maar die informatie komt altijd vrij laat, waardoor de Kamerleden zich niet goed kunnen voorbereiden. Om die reden schrijven mijn collega’s in Den Haag zogenoemde signaleringen vol met informatie over de voorstellen. Ik help hen daarbij. Het idee is dat de politiek via onze stukken beter beslagen ten ijs komt.”
De Tweede Kamer geeft zelf aan wat ze belangrijke onderwerpen vindt. “De kruisjesexercitie, waarbij iedereen een kruisje zet bij de onderwerpen uit het Werkprogramma van de Europese Commissie die ze belangrijk vinden. Met die lijst gaan we aan de slag. Vroeger was het idee dat we als Nederlandse politiek achter de besluitvorming aanliepen. Op tijd is te laat, was een gevleugelde uitspraak, maar op deze manier proberen we iets eerder te zijn.”
Voor de klas
Mak is altijd gefascineerd geweest door de Europese Unie. Ze promoveerde ooit op het introductiebeleid van de euro. Als politicoloog werkte ze als docent bij de Universiteit van Amsterdam en bij de Nederlandse Algemene Rekenkamer controleerde ze de uitgaven uit de Europese fondsen. En voordat ze naar Brussel vertrok was ze ‘kennismakelaar’ in de Tweede Kamer. “Dat is een betrekkelijk nieuwe functie. De bedoeling is om de kennispositie van het parlement te versterken, waardoor je minder afhankelijk wordt van de informatie die wordt aangeboden door de regering. Daardoor kan je dus beter het beleid controleren.”
Wat dat betreft, kijkt ze met enige jaloezie naar het Europees Parlement. “Ze hebben veel meer medewerkers dan in Den Haag, zowel de politici als de fracties (de groepen). Daardoor zijn ze in staat om beter tegenwicht te bieden.”
Niet alles is even makkelijk in Brussel. “Ik heb jaren voor de klas gestaan en uitgelegd hoe het werkt, maar de praktijk is altijd anders. De taal die ze hier spreken is soms niet te volgen. Niet het Engels, maar de afkortingen en het idee dat je door grappige afkortingen te gebruiken Europa dichter bij de burger brengt is heel bijzonder.”
EU-jargon
“Iemand had het vandaag over OMC (Open Method of Coordination). Dat zijn vrijwillige afspraken tussen landen om samen te werken op bepaalde terreinen. Binnen de kortste keren spreek je zelf ook zo.”
Zo moet je weten dat ITRE staat voor de industriecommissie, de visserij heet PECH, milieu is ENVI en dan heb je nog AFCO (constitutionele zaken) en niet te vergeten EMPL (Sociale Zaken) en AIDA, de tijdelijke commissie die zich met Artificiële Intelligentie bezig hield. En natuurlijk is er nog het in Brussel bekende begrip pluxen. Plux staat voor Place Luxembourg, het Luxemburgplein voor het parlement waar de bubbel drinkt en flirt. Op het plein hanteert iedereen het werkwoord pluxen: Ik plux, jij pluxt, wij pluxen.
Aan tafel
Mak weet nog dat in het verleden de verschillende afdelen van de Europese Commissie, de zogeheten directoraten generaal, nummers hadden. “Maar dat moest anders, de burgers moest het herkennen dus werden er grappige en herkenbare afkortingen verzonnen. Alsof ‘DG Sante’ opeens begrijpelijker is dan in het verleden de nummers”, lacht ze.
De ambassadeur heeft uiteindelijk maar één missie. “Zoveel mogelijk informatie en kennis verzamelen en die dan delen met de Haagse politiek. Ik zou het leuk vinden als de verschillende Kamercommissies regelmatig op bezoek komen. Ik zorg voor de inhoud en het menu, van alle markten thuis”, laat ze weten. “En ik ken de uitdrukking in Brussel. Je zit of aan tafel of je staat op het menu. Ik denk dat ik beide kan.”