Met een begroting van 26 miljard euro voor zeven jaar, zette de Commissie-Von der Leyen met het Erasmusprogramma fors in op Europese integratie. Het budget werd immers verdubbeld. Onder meer studenten kunnen hierdoor een beurs krijgen om in het buitenland te studeren.
Bij de lancering van de nieuwe Erasmusfase in 2021 moest het programma eenvoudiger worden. Maar twee jaar later blijkt dat er nog veel werk aan de winkel is. Dat blijkt uit een studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement.
Voor dit onderzoek werd gebruikgemaakt van enquêtes, en interviews met universiteiten en maatschappelijke organisaties.
Te ingewikkeld
Zo blijkt het vooral voor kleinere onderwijsinstellingen met minder ervaring nog altijd erg moeilijk om Erasmusfinanciering aan te vragen. En dus moeten ze soms prijzige adviesbureaus inschakelen. De scholen krijgen immers weinig steun tijdens de procedure en de aanvraagformulieren zijn vaak ingewikkeld en bevatten veel jargon. Dat zorgt ervoor dat ook studenten zelf veel tijd moeten besteden aan hun beursaanvraag.
Ook komt uit het onderzoek naar voren dat nieuwe IT-systemen die de procedures makkelijker hadden moeten maken, daar niet in geslaagd zijn. Die systemen zouden niet gebruiksvriendelijk zijn, fouten bevatten en te ingewikkeld zijn. Nog erg vaak zijn er IT-problemen bij het aanvraagproces.
