Prof. dr. Adriaan Schout, senior onderzoeksmedewerker bij het Instituut Clingendael en expert in Europees bestuur, ziet de opkomst van deze partijen deels als een reactie op de grote en vaak onhaalbare beloftes van de Europese Unie. Dit leidt tot frustratie onder burgers. De oplossing, volgens Schout, is niet simpelweg meer of minder EU. De EU moet geherstructureerd worden, zodat het beleid meer aansluit bij de wensen van de burgers.
Waarom komen deze kritische partijen nu op?
De oorzaak van deze trend is niet nieuw en speelt niet alleen in de EU. De spanning tussen beloftes en de werkelijkheid speelt al decennia. De Europese Commissie presenteerde grote plannen, zoals de Green Deal. Maar problemen zoals bureaucratie, opwaartse regeldruk, trage of haperende uitvoering en onvoldoende inzet van lidstaten blijven bestaan. Dit voedt de frustratie bij de burgers. Burgers hebben het gevoel zich niet te herkennen in het beleid en zien niet de resultaten die hen beloofd zijn. Hierdoor verliezen ze hun vertrouwen in de politiek. Hij ziet parallelle ontwikkelingen in Argentinië en de VS, waar de kettingzaag door overheidsbeleid gehaald werd. In de EU uit zich dat anders. Bijvoorbeeld in het ‘nee’ van Donald Tusk tegen het recent aangenomen migratiepact en de groeiende weerstand tegen de Green Deal.
Is de opkomst van deze partijen dan vooral een reactie op die (te) grote beloftes?
Ja, voor een deel wel. Kiezers die als populistisch worden bestempeld, zijn gefrustreerd door het gebrek aan resultaat en door slepende problemen. Dit betekent echter niet dat burgers ondemocratisch zijn. Ze willen een andere benadering: minder regels, een betere bureaucratie en praktische oplossingen. Ze willen concrete, tastbare verbeteringen in plaats van langjarige beleidsplannen met veel rumoer, maar zonder zichtbare uitkomsten. We zien in Nederland de zelfgecreëerde, maar ook Europese houdgreep in de stikstofproblematiek en de migratiedruk die al jaren voortduurt.
Een goed voorbeeld zijn ook de ambitieuze EU-klimaatdoelen, zoals de net-zero-uitstoot in 2050 en de bijbehorende regeldruk. Toen het nog plannen waren, was er steun. Maar als het concreet wordt, rijst de twijfel over haalbaarheid en kosten. Regeldruk, ongewensten bijeffecten, verstarring en uitblijven van de gewenste resultaten, hebben in het verleden ook politieke bewegingen gevoed die stonden voor deregulering en minder overheid. Denk aan de periode met Ronald Reagan, Margaret Thatcher en Ruud Lubbers bij ons. Het niet leveren en voortslepende verstarring leidt tot polarisatie.
Moet de EU dan fundamenteel veranderen?
Absoluut. Er zijn al jarenlang discussies over transparantie en het terugbrengen van macht naar nationale parlementen. We blijven hangen in dezelfde discussies zonder vooruitgang. Het Draghi-rapport benadrukt dat de EU te ver gaat in regulering en centralisatie, en dat flexibiliteit nodig is. De EU moet zich meer afvragen welke kwesties ze op Europees niveau moet regelen en welke beter nationaal moeten worden aangepakt.
Dit is precies wat Frans Timmermans meer dan tien jaar geleden ook zei. De EU moet zich richten op de hoofdlijnen en niet denken dat alles met centrale wetgeving valt op te lossen. Ondanks dit advies blijven we in dezelfde discussies vastzitten.
Hierdoor is er een kloof ontstaan tussen beleidsmakers en de praktijk. Wat in Brussel wordt bedacht, werkt vaak niet in de lidstaten zelf. Europese doelen en nationale beleidsruimte moeten beter op elkaar afgestemd worden.
Waarom lukt het dan niet om daadwerkelijk te veranderen?
Er is veel discussie, maar de echte veranderingen blijven uit. Nederland heeft bijvoorbeeld sterke belangen op het gebied van transparantie en duidelijke spelregels, maar heeft deze niet goed uitgewerkt. Het idee van een ‘politieke Europese Commissie’ heeft ertoe geleid dat ‘Brussel’ zichzelf als de centrale beslisser ziet, terwijl veel uitvoerende taken doorgaans bij de lidstaten liggen. Dit creëert een onduidelijke en inefficiënte machtsstructuur.
Hoe moeten we volgens u dan wel naar de EU kijken?
We moeten meer focussen op samenwerking in plaats van integratie. Dat betekent niet minder EU, maar een beter georganiseerde EU. In het bedrijfsleven zie je hetzelfde. Als een organisatie groeit en complexer wordt, decentraliseert men om dichter bij de burger te staan en sneller en flexibeler te opereren. Dat zou ook in de EU moeten gebeuren. We hebben te veel harmonisatie en te weinig ruimte voor maatwerk per land.
Je ziet hoe moeilijk het is voor Europa om het eens te worden over afdoende steunpakketten voor Oekraïne. Maar de F16-deal tussen Nederland en Denemarken voor Oekraïne was snel geregeld. Het was namelijk geen ingewikkeld Europees plan met budgetten en vetodreigingen, maar een afspraak beginnend tussen twee landen.
Hoe kijkt u naar Nederland in deze context?
Nederland moet strategischer kijken naar samenwerking. We hebben ons lang gericht op wisselende coalities en op de Frans-Duitse as. Maar misschien moeten we meer richting Noord-Europa kijken. Daar hebben landen vergelijkbare bestuursmodellen en economische structuren, denk aan de Scandinavische landen en de Baltische staten. Dit zou een betere balans kunnen creëren binnen de EU en een effectievere beleidsaanpak mogelijk maken.
Verwacht u dat de EU de komende jaren echt zal veranderen?
Voorspellen doe ik niet. Maar we zien steeds dezelfde discussie terugkomen. Er lijkt weinig vooruitgang te zijn in het leren van eerdere fouten. Kiezers willen dat problemen worden opgelost en geen eindeloze plannen en beleidsstukken. Als Brussel blijft vasthouden aan top-down sturing zonder concrete resultaten, zal de weerstand blijven groeien.
Kortom, de EU moet minder beloven en meer doen?
Precies. De EU moet realistischer zijn over wat ze kan bereiken, en leren van eerdere fouten. De EU kiest beter voor een pragmatische aanpak, die niet in elk land voor dezelfde oplossing kiest. Zolang de EU vasthoudt aan overmatige regulering en grootse beleidsplannen, blijft de frustratie onder burgers waarschijnlijk toenemen.
Burgers willen tastbare resultaten: werkgelegenheid, economische groei, een deugdelijke energievoorziening. Dit moet de kern zijn van de lidstaten en het EU-beleid. Als de EU zich hierop richt kan het vertrouwen in Europese instituties groeien.